Bewerken van cellen uit vlokkentest
Het placentaweefsel dat door middel van een vlokkentest is verkregen bevat zowel maternale als foetale cellen, dus zowel cellen van de moeder als van het ongeboren kind. Ook bestaat het materiaal dat bij het lab aankomt niet alleen placentaweefsel, maar ook uit een grote hoeveelheid vocht. Het is de taak van de laborant om allereerst het placentaweefsel van het vocht te scheiden en vervolgens in het placentaweefsel de cellen van de baby te isoleren.
De laborant scheidt het placentaweefsel van het vocht met de hand. Hierbij
is het belangrijk dat steriel gewerkt wordt, dus werkt de laborant in een
flow-kast. Hij doet het onbewerkte materiaal op een petrieschaaltje en met
een klein pipet haalt hij het placentaweefsel, de "vlokken" uit het vocht
en doet ze in een ander petrieschaaltje. Dit laatste petrieschaaltje bevat
een voedingsbodem, waardoor de cellen blijven leven en kunnen gaan delen.
De schaaltjes met cellen worden in een broedstoof geplaatst, een kast met
ongeveer lichaamstemperatuur. Zo worden de vlokken kort op kweek gezet.
Hierdoor ontstaan er kleine clusters van maternale cellen en kleine clusters
foetale cellen, waardoor het makkelijker is alleen foetale cellen te isoleren.
Nadat de cellen kort op kweek hebben gestaan worden de cellen met de microscoop
bekeken en worden foetale cellen geïsoleerd. Het is mogelijk foetale cellen te
onderscheiden van maternale cellen, omdat de foetale cellen van de chorionvlokken
een andere bouw hebben dan de maternale cellen van het baarmoederslijmvlies. Het
verschil is vooral te zien aan het verschil in vorm van de clusters, de clusters
foetale cellen hebben een vlokkige structuur, de clusters maternale cellen niet.
Vervolgens kunnen er afdrukken gemaakt worden van delen van de kweek waar alleen
foetale cellen zich bevinden.
Over het algemeen kunnen de cellen van de afdruk rechtstreeks gebruikt worden voor het chromosoomonderzoek, maar indien er niet voldoende delende cellen geïsoleerd zijn worden de cellen eerst nog op kweek gezet op een voedingsbodem en wordt er daarna pas chromosoomonderzoek gedaan.